Meermaals-56

24 augustus 2022

Welk woord blijft jou bij?

Wist je dat zeikdempel in Nederlands-Limburg de dialectnaam is voor mier? En dat kerkpijn een nieuw woord is in onze taal? (Dat er zelfs iemand is, die coach is voor mensen met kerkpijn, laat ik maar even gaan) Of dat het woord landzoen ooit bestond?

“De taal is het voertuig van de geest, maar ons Nederlands is wel een krakende wagen geworden.” De gebezigde beginzin van taalpurist Driek van Wissen in zijn rubriek ‘Kritiek van Driek’, een populair item van het TROS programma Binnenlandse Zaken. Ach, wie is er niet groot mee geworden?

Voortbordurend op zijn geest – Van Wissen overleed in 2010 – kijk ik met regelmaat op de website van het instituut voor de Nederlandse taal. Die taaljongens en -meisjes hebben een aantal dekselse dociele rubrieken: Nieuw woord van de week, Terug in de Taal en Streektaal.

Daarop aansluitend, deel ik graag de nodige opvallende woorden. Dat doe ik met de #woordvandedag of #woordjehoor. Een greep: hulphondhater, verneukeratief, smartphone-handicap, trouwstoetmepper, rouwcafé, vergis-arrestatie, scharrelzorg, sloddervosverweer, fossilitatie, sneuvelbomen, braakbalpluisactiviteiten, scheetreguleringsafspraken, overloopluchthaven, piemelpoli, sjoemelhoning, kloonpolissen, weigersupermarkt, poepluierbelasting, slotfasekoning, greppelganger, wondercomapatiënt, alcoholslagboom, lichtmastbewonderaars, biggenbemiddelingsorganisatie en darteritus.

Piemelpoli

Dit zijn 25 woorden die ik de laatste twitterjaren heb verzameld en gedeeld. Ik ben ze tegengekomen in gerenommeerde kranten, vooraanstaande magazines en alles wat zich daartussen begeeft. Ik vind ze opvallend, niet-alledaags en het bewaren waard. Het verklaart mijn woordliefde denk ik. En oh ja sorry voor piempelpoli. Een woord dat nu niet meer kan, maar het was 2017 hè.

Toch is het gek. Eigenlijk leg ik geen lijstje aan van woorden waarvan ik gruwel, waar ik het liefst overheen lees of waarmee ik niks heb. Terwijl er toch zat jeukwoorden zijn, is het niet?

Even denken, oh ja wacht. Natuurlijk. Extremis. Het onderstreept meteen rood als ik het tik. Daar ga je al. Wat mij stoort is, is het veelvuldig gebruik, anders kan ik het eigenlijk niet verklaren. Scoort een onbeduidende voetbalploeg pak ‘m vier minuten voor tijd de totaal onverdiende gelijkmaker? Hup, dan gebruiken we extremis. Gaat een cluppie niveautje onderbond onderuit in blessuretijd. Ja hoor, knal er extremis boven en we hebben een vergelijkbare nieuwskop. Maar ook in andere sporten duikt het woord vaker op, totaal niet terecht en volledig overbodig. Want hoe moet ik de nieuwskop ‘Erasmus Volley in extremis voorbij ROWI’ verklaren? Er is toch een puntensysteem in volleyballand?

Extremis is sowieso raar. Als je het door Google haalt, krijg je eerst alleen maar commerciële prietpraat over een Belgisch meubelmerk. Pas dan volgt de definitie. Extremis komt uit het Latijn en betekent in het uiterste geval. De Belgen doen het weer eens beter dan wij en hebben het over ‘in de laatste levensogenblikken.’ Kijk, nou we are talking.

Sterven

Laat extremis een zachte dood sterven. Het mag. Hoe? Door het niet meer te gebruiken en dat kan alleen maar door de gruwelijke vondsten van extremis op twitter te blijven insturen. Dat mag écht ieder moment van de dag. Van ’s ochtends belachelijk vroeg tot in extremis bij het einde van de dag. 


Laat een bericht achter - aantal berichten: 0

Bent u de eerste die reageert?



Laat een bericht achter

naam
e-mail
website
bericht
Schrijf veertien in cijfers: