Blog 222 – 9 juni 2020
De drie fouten zinnetjes van Halsema
Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema hebben op de avond van de demonstratie op de Dam een hoogoplopende ruzie gehad via WhatsApp. Dat was vorige week, op maandag 1 juni. We weten dankzij Geert Wilders wat er allemaal gezegd en geappt is.
Uiteraard krijgt dit nog een vervolg. Als het goed is staan er woensdag 10 juni twee dingen te gebeuren. Het spoeddebat in de Amsterdammer gemeenteraad over het wel en wee van Halsema én een nieuwe demonstratie elders in de hoofdstad.
Drie zinnen uit het openbare appbetoog vielen mij op. Inmiddels zijn tal van reputatieprofessionals mij voorgegaan met hun diepzinnige analyses. Helemaal goed. Ik beperk mij tot die drie kleine zinnetjes.
1)
“Zo’n demonstratie vindt nu eenmaal niet plaats in Wijk bij Duurstede.”
Arme bewoners van Wijk bij Duurstede. Het AD kopte met Femke Halsema trapt Wijk bij Duurstede op de tenen: ‘Alsof we het eerste het beste boerengat zijn.’ Collega burgemeester Iris Meers reageerde er niet op. Ze zal wel aan haar motto gedacht hebben en hield haar mond. Toch heb ik medelij met de Wijk bij Duursteders. Kunnen we ze een hart onder de riem steken? Heeft u nog niet geboekt en weet u nog niet waar u deze zomer naar toegaat?
Ga naar Wijk bij Duurstede. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft een landelijke ligging boven de grote rivieren in het midden van Nederland. Er zijn kerken, kastelen, molens en monumenten, maar ook een haven en wat te denken van recreatiegebied ‘Waarden van Gravenbol'? En wat hebben Peter R. de Vries, Sierd de Vos en Laura Dekker gemeen? Precies, allemaal Wijk bij Duursteders geweest.
2)
“Soms even navragen voor je op media reageert.”
Zoiets zeg je nadat je een klassieke communicatiefout hebt gemaakt. Het heeft alles te maken met dat we geneigd zijn als we een microfoon onder onze neus geschoven krijgen of een telefoon of schrijfblok, we gaan praten. En dat is dan vaak voor onze beurt. We geven onze mening, boodschap of standpunt. Het wordt al gauw een persoonlijk verhaal en dat is precies wat de media wil. We vergeten helemaal dat we eigenlijk niet mogen reageren of welke communicatieboodschap we wél moeten uitdragen.
Ook ik moest dat echt leren. Dat speelde vooral bij de politie, toen ik daar werkte. De pers belt met een vraag over een incident. Je leest er wat over in het politiesysteem, maar er zijn wat open eindjes. Die moet je eerst aan elkaar knopen, voordat je het hele verhaal naar buiten brengt. Eerder niet, maar geen commentaar zeggen is daarentegen helemaal een doodzonde.
Ooit was er een incident in Ens, gemeente Noordoostpolder. In een sauna die bij een boerderij stond zou een vrouw omgekomen zijn. Zij en haar man leefden al wat langer in onmin. Ik had piket en werd gebeld om ter plaatse te komen. Het was rond zeven uur in de ochtend. Natuurlijk kun je bevestigen wat iedereen ziet, daar mag en moet je ook niet omheen draaien. Een groot verwijt destijds bij de ramp met het toestel Turkish Airlines. Terwijl de witte lakens over de dodelijke slachtoffers werden gelegd en dat tragische tafereel duidelijk in beeld was, bleef een woordvoerder zeggen dat het niet bekend was of er dodelijke slachtoffers waren.
Dus toen ik uit de auto stapte, hing er al een radiomicrofoon bij mijn mond. Ik kon alleen bevestigen dat er een brand was en beloofde de verslaggever van Omroep Flevoland dat ik direct wat meer info zou verzamelen, zodat dat om half acht live in het radionieuws kon. Zo geschiedde.
Mijn eigen ervaring is dat je elkaar daar wel in vindt. Als politie wil je graag dat het officiële verhaal naar buiten komt, de pers heeft ook baat bij het brengen van het juiste relaas. Het gaat de media in eerste instantie om snelheid. Daarop inspelen, rekening meehouden en afspraken maken werkt vaak het beste en ik merk dat ik als verslaggever daar ook gevoelig voor ben. Hunnie blij, zullie blij zeg maar.
3)
“Ik heb de hele dag pers.”
Nog zo’n klassieker. Je doet er een persbericht uit, je hebt breaking news of er is een gebeurtenis van jewelste. Eigenlijk geen moment aan de pers gedacht. Nu zal dat in Halsema’s geval wel degelijk gebeurd zijn, maar wat wil je ook met zoveel communicatieprofessionals in dienst. Dit zijn overigens cijfers van vijf jaar geleden. Op de een of andere manier bekruipt mij het gevoel dat dat aantal niet minder is geworden.
Het komt zo vaak voor. Er gaat een bericht naar buiten en er zijn vragen (een goed nieuws- of persbericht moet op alle vragen antwoord geven). De pers belt, maar er is niemand aanwezig voor tekst en uitleg, toelichting, laat staan woordvoering. Nog een regel: de schrijvende pers heeft een geschreven tekst, de radio- en televisiejournalisten hebben het recht op een quote. Tegenwoordig wordt er veel meer online geknipt, geplakt en gejat, maar dat was toen minder. De pers belt weer, de receptioniste weet het ook allemaal niet meer. En als er dan eindelijk iemand is, dan is degene waarschijnlijk de hele tijd bezig met het geven van interviews.
Een treffend voorbeeld is het verhaal van de lotenverkoop van Bladella. Uiteindelijk was de voorzitter, die zich net als de andere bestuursleden totaal niet had gerealiseerd dat er überhaupt media op af zou komen, dagen bezig om interviews te geven. Met alle gevolgen van dien, want hij was bepaald geen expert.
Om deze klassieke fouten zoveel mogelijk te voorkomen en dus niet te maken, is het goed om een mediaplan te hebben. Een checklist. Om in normale tijden, maar zeker ook wanneer er sprake is van een crisis, heldere werkafspraken te hebben. Wie doet wat wanneer? Dat kan op één A4’tje. Het vormt ook één van de drie pijlers van de media-organisatie, namelijk media-alarmering en ik vertel je er graag alles over.
Lees eerst nog even dit en mocht je daarna nog meer willen weten, neem dan contact met mij op: www.mediabureaumeer.nl/contact